Cognitie is een biologisch proces van ontwikkeling, ondermeer onderzocht door Binet, Piaget, Vygotsky. Intelligentie is niet hetzelfde concept als Cognitie.
De meeste theoretici zijn het erover eens dat de verstandelijke ontwikkeling ergens begint in het eerste levensjaar, wanneer het kind acties, voorwerpen en waarnemingen begint te begrijpen.
Het is echter ontzettend moeilijk om het denken op
deze leeftijd te kunnen meten. De theorie van Piaget
is een van de belangrijkste perspectieven over de
cognitieve ontwikkeling.
Cognitie volgens Piaget (1896-1980)
Cognitie is door Piaget voor het eerst bestudeerd, het betrof onderzoek naar het denken van kinderen. De ideeën van Piaget over de ontwikkeling van een kind werden beïnvloed door zijn biologische opleiding.
Piaget geloofde dat de organisatie van het gedrag van de mens en de kennis toenam door twee dynamische adaptatieprocessen:
– assimilatie
– accommodatie.
Assimilatie
Dit is het proces waarbij men nieuwe informatie uit de wereld opneemt en deze in de bestaande ideeën inbedt. Bij accommodatie daarentegen wordt een nieuw concept gecreëerd voor nieuwe informatie.
In de theorie van Piaget gebeuren assimilatie en accommodatie samen; kinderen die iets nieuws ervaren zijn constant bezig om dit in hun bestaande ideeën in te passen en om nieuwe concepten te genereren.
Piaget maakte een systematische beschrijving van de manier waarop de regels en de inhoud van het denken veranderen tijdens de kindertijd.
Cognitie in vier brede perioden
Zijn theorie splitst de cognitieve ontwikkeling op
in vier brede perioden:
1. Het sensomotorische stadium, vanaf de geboorte tot 2 jaar.
2. Het preoperationele stadium, 2 jaar tot 7 jaar.
3. Het concreet operationele stadium, 7 jaar tot 11 jaar.
4. Het formeel operationele stadium, vanaf 11 jaar.
Het sensomotorische stadium vanaf de geboorte tot 2 jaar
Tijdens het sensomotorische stadium ontdekken kinderen de relaties tussen hun percepties en hun acties (motorisch gedrag).
Tijdens het eerste levensjaar leren kinderen het verband te leggen tussen wat ze doen en de effecten op de mensen en de dingen rondom hen.
Ze leren hoe ze moeten reageren op veranderingen
in de omgeving en zelfs hoe ze controle kunnen
uitoefenen op de omgeving. Rond de leeftijd van
6 maanden beginnen baby’s zich te realiseren dat
dingen blijven bestaan als ze niet meer in het
zicht zijn, Piaget noemt dit objectpermanentie.
Het preoperationele stadium vanaf 2 jaar tot 7 jaar
Het denken van kinderen verandert enorm tijdens
de kleutertijd en de eerste jaren op school. De periode tussen 2 en 7 jaar vormt de brug tussen
de kinderlijke sensorimotorische acties en het
logisch denken van de latere kindertijd.
Terwijl peuters vooral bezig zijn met exploratie en spel, proberen kleuters relaties tussen gebeurtenissen te verklaren en te controleren en ook fenomenen die ze ontdekken te classificeren en te conceptualiseren.
Kleuters vormen gebrekkig causaal redeneren
wanneer ze proberen om wetenschappelijke concepten, hypothetische gebeurtenissen of onbekende machines te verklaren.
Zij redeneren echter beter over oorzaken en
gevolgen die ze rechtstreeks kunnen observeren. De mentale voorstellingen van preoperationele kinderen beperken zich overwegend tot concrete en onmiddellijke ervaringen.
De kinderen maken geen onderscheid tussen
echt en ingebeeld. Dromen worden verondersteld
echt gebeurd te zijn en door andere mensen
gedeeld.
Volgens Piaget zijn kleuters egocentrisch.
Kleuters geloven dat iedereen exact hetzelfde ziet
als zij en realiseren zich niet dat andere mensen een ander gezichtspunt hebben.
Later onderzoek heef echter aangetoond dat
jonge kinderen toch beter iemands perspectief kunnen inschatten dan Piaget dacht.
Kleuters weten dat andere mensen dingen verschillend zien, maar ze hebben soms moeite
om de verschillen te verklaren en juist in
te schatten.
Ondanks hun beperkingen doen kleuters veel
moeite om de regelmatigheden in hun wereld
te ontdekken en te conceptualiseren.
Soms houden ze vast aan contradicties en
verkeerde overtuigingen of redeneren onlogisch,
maar waarschijnlijk is dit eerder een teken
van pogingen om orde te houden in het groeiende
informatieaanbod.
Naarmate ze ouder worden, verbetert hun
cognitieve organisatie, omdat ze symbolen
beginnen te begrijpenen gebruik maken van
hun snel groeiende taalfaciliteiten.
Het concreet operationele stadium
vanaf 7 jaar tot 11 jaar
Ergens tussen 5 en 7 jaar lijken de meeste
kinderen een intellectuele revolutie te ondergaan, die een keerpunt vort in veel stadiatheorieën over de ontwikkeling.
Vygotsky (1962) suggereerde dat kinderen op deze leeftijd leren hoe ze hun denken kunnen richten door tegen zichzelf te praten.
Uiteraard is het feit dat veel kinderen op
deze leeftijd met school beginnen niet vreemd
aan de plotselinge toename van cognitieve
vaardigheden.
Volgens Piaget ontwikkelen kinderen in de
eerste schooljaren systematisch mentale regels die flexibel toegepast kunnen worden op een verscheidenheid aan problemen.
Hij noemde deze leeftijd het concreet
operationele stadium, omdat het denken wordt
toegepast op concrete, niet abstracte problemen.
De mentale regels stellen de kinderen in staat om perceptuele beperkingen te overstijgen bij de oplossing van problemen.
Zij beginnen te begrijpen dat regels omgekeerd kunnen worden (bijvoorbeeld optellen en aftrekken).
Zij beginnen te begrijpen dat de onderliggende fysische dimensie gelijk blijft ondanks oppervlakkige veranderingen in voorkomen; conservatie.
Het formeel operationele stadium
vanaf 11 jaar
Tijdens het formeel operationele stadium
verwerven adolescenten de capaciteit om
abstracte problemen op te lossen via logische
operaties.
Ze kunnen logische besluiten trekken en hypothesen toetsen om tot correcte antwoorden te komen.
Er bestaat echter enige discussie over de aard
van deze formele operaties, omdat het niet
uitgesloten is dat mensen dit soort abstract
redeneren alleen voor bepaalde, cultuur specifieke
taken zouden kunnen bereiken en dan nog na
formele scholing.
Piaget grondlegger: Vygotsky en Binet bouwen voort
De theorie van Piaget was het populairste
en invloedrijkste in de jaren 1960 en 1970,
maar werd sindsdien steeds meer bekritiseerd.
Sommige onderzoekers hebben aangetoond dat Piaget in grote mate de vaardigheden van kleuters onderschat heeft.
Andere hebben erop gewezen dat veel cognitieve
vaardigheden zich onafhankelijk van elkaar te
ontwikkelen en niet volgens algemene stadia.
Cognitie volgens Andere theoretici
Binet begon met de ontwikkeling van een
meetinstrument voor de cognitieve ontwikkeling.
We kunnen cognitieve intelligentie meten met een
intelligentie quotiënt (IQ)
Vygotsky heeft cognitieve intelligentie in sociale factoren vertaald. Hij heeft hiervoor een “scaffoldding” gemaakt. Een raamwerk dat opvoeders kan helpen bij de opvoeding.
Referenties
Angenent, H (1998). Opvoeding en persoonlijkheidsontwikkeling. Baarn: intro. Hoofdstuk 2.
Bornstein, M.H. (1995). Handbook of Parenting. Volume 1. Children and parenting. Erlbaum: Mahwah.
Belsky, J. (1999) Interactional and contextual Determinants of Attachment Security. In Cassidy, J. & shaver, P.R. (1999) Handboek of attachment. Theory, Research, and Clinical Applications. New York/London: The Guilford Press.
Carr, A. (1999). The handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology: a contextual approach. London and New York: Routledge. Hoofdstuk 1.
Roediger, Capaldi, Paris, Polivy, Herman, Brysbaert. (1998). Psychologie Een inleiding. Academia Press, Gent.
Link naar de video:
Verstandelijke ontregeling als onderdeel van de economische belangen. Cognitieve Dissonantie en Cognition Overload.