Intelligentie is de veel voorkomende opvatting over hoogbegaafdheid. De misconceptie is dat “hoogbegaafden personen zijn die opvallen door hoge intellectuele capaciteiten en bijzondere prestaties” (Bron citaat: Mönks, F.J., & Ypenburg, I.H. 1993).

Intelligentie is nauw verbonden met de historie van hoogbegaafdheid testen. De term komt men telkens weer tegen in de modelverklaringen die hierna komen.(Mönks & Ypenburg, 1993)
1. Capaciteitenmodellen,
2. Cognitieve-componenten-modellen,
3. Prestatie georiënteerde modellen,
4. Sociocultureel georiënteerde modellen.
(Deze vier genoemde opvattingen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan.)

Intelligentie in de vier verklaringsmodellen

Capaciteitenmodellen

Deze modellen gaan ervan uit dat hoge intellectuele capaciteiten die reeds op jonge leeftijd vastgesteld kunnen worden stabiel blijven. Meestal zullen deze personen pas als ze volwassen zijn bijzondere prestaties leveren. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Rond 1920 werd intelligentie gemeten en uitgedrukt in een getal, genaamd intelligentiequotiënt of IQ
(Terman in Mönks & Ypenburg, 1993).

Dit getal werd bepaald op basis van de normaal verdeling der waarden die ontstond uit de gemeten waarden van de door Terman afgenomen test. In 1954 voegde Terman, op basis van vele jaren van verzamelen van onderzoeksgegevens, daar aan toe dat uithoudingsvermogen en een positief ondersteunende omgeving een rol spelen in de stabilisatie van dat gemeten IQ. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Cognitieve-componenten-modellen

Deze modellen richten zich vooral op de informatieverwerkingsprocessen. Zij hebben belangstelling voor kwalitatieve verschillen bij deze processen.

In deze modellen speelt het gemeten intelligentieniveau (IQ-getal) een ondergeschikte rol en komt de vraag waarin hoogbegaafde kinderen zich onderscheiden in de manier van denken ten opzichte van niet als hoogbegaafd aangemerkte kinderen meer op de voorgrond. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Sommige vertegenwoordigers van deze richting stellen voor om niet van IQ maar van QI te spreken:
kwaliteit van informatieverwerking.

Prestatie-georiënteerde-modellen

Deze modellen gaan uit van potentie en van gerealiseerde potentie (prestaties). Potentie is een voorwaarde om te komen tot bijzondere prestaties.
Niet bij alle kinderen wordt het aanwezige potentieel
ontwikkeld. (Mönks & Ypenburg, 1993)

De belangrijkste belemmeringen liggen vaak in de directe omgeving van het kind doordat de bijzondere gaven niet onderkend worden. De voorwaarden sluiten aan op de omgevingsfactoren zoals eerder genoemd bij de capaciteiten modellen. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Lang niet alle kinderen kunnen hun potentieel volledig ontwikkelen, omdat de omgeving onvoldoende stimulerend is (Tannenbaum, 1950; in Mönks & Ypenburg, 1993).

Elk kind wordt in beginsel geboren met begaafdheden, maar de mogelijkheden tot ontwikkeling van dit potentieel heeft te maken met het bij een leerling voldoende aanwezig zijn van doorzettingsvermogen en motivatie (Gagné in Mönks & Ypenburg, 1993).

sociocultureel-georiënteerde-modellen

Deze modellen gaan ervan uit dat alleen bij een gunstige samenwerking van individuele en sociale factoren hoogbegaafdheid tot uitdrukking kan komen. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Hoogbegaafdheid kent geen genetische of sociaal-culturele stabiliteit, de waardering van eerder genoemde prestaties is in hoge mate afhankelijk van bijvoorbeeld politieke en economische aspecten. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Triadisch Interdependentie Model

Het model dat uit gaat van de onderlinge interactie van persoonlijkheidsfactoren, uitgedrukt in
drie elkaar overlappende ringen van Renzulli
(Renzulli, 1978; in Mönks & Ypenburg, 1993):
1. hoge intellectuele capaciteiten.
2. creativiteit,
3. taakgerichtheid,

Deze persoonlijkheidsfactoren worden beïnvloed door onderstaande drie sociale contextfactoren
(Mönks, 1985; in Mönks & Ypenburg, 1993):
1. school,
2. vriendenkring,
3. gezin.


Creativiteit

Creativiteit is het vermogen om op een originele en
vindingrijke wijze oplossingen voor problemen te bedenken. Dit komt ook naar voren bij het bedenken van problemen (Mönks & Ypenburg, 1993).

Motivatie

Motivatie is de wil en het doorzettingsvermogen van iemand om een bepaalde taak of opdracht tot een goed einde te brengen. Dit betekent ook dat men zich aangetrokken voelt tot een bepaalde taak, dat men er plezier in heeft, maar ook dat men doelstellingen, plannen kan maken. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Intelligentie en Identiteit (‘Het niet lekker in zijn vel zitten’)

Hoogbegaafde kinderen kunnen ook minderwaardigheids gevoelens ontwikkelen en ernstig depressief worden, doordat zij niet snappen dat leeftijdgenoten anders denken, voelen en problemen oplossen dan zij. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Hoge intellectuele capaciteiten betekent intelligentie die, gemeten met een prestatie- of intelligentietest, boven het gemiddelde ligt.

Dit wordt meestal uitgedrukt met een Intelligentie
Quotient (IQ). Hierbij gaat men ervan uit dat het IQ
in dat geval rond of boven 130 ligt. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Men spreekt ook wel van de bovenste 5 tot 10 procent. Om van hoogbegaafdheid te kunnen spreken moeten in ieder geval de drie persoonlijkheidskenmerken aanwezig zijn.

Sociale competentie

Intelligentie kan dus nooit alleen staan. Dit wil zeggen dat het kind ook in staat moet zijn met anderen op een positieve manier om te gaan.

Een bijzondere begaafdheid kan zich uiten in motorische, sociale, artistieke en hoge intellectuele vaardigheden. Vaak treden deze vormen van begaafdheid gecombineerd op. Daarnaast bestaat er bijzondere getalenteerdheid op een specifiek gebied, zoals muziek.

Het hebben van aanleg op één of meer van de genoemde gebieden is niet genoeg. Iedere vorm van aanleg heeft begeleiding en stimulering nodig om zich te kunnen ontwikkelen.

De sociale omgeving speelt dus een belangrijke rol.

Kinderen met hoogbegaafdheid worden vaak belemmerd bij de realisering van hun aanleg. (Mönks & Ypenburg, 1993)

Hoogbegaafdheid op zich is geen probleem, tot deze kinderen zich moeten aanpassen aan de geldende norm, die ver beneden de eigen norm ligt.

Als het niet erkend en herkend wordt dat deze kinderen toe zijn aan andere activiteiten dan hun leeftijdgenootjes, dan kunnen er wel problemen ontstaan.” (Mönks, F.J., & Ypenburg, I.H. 1993)

Intelligentie historisch gezien

” Alfred Binet was een genie, een echte wetenschapper. Hij onderzocht intelligentie op alle mogelijke manieren. Door te studeren, door te lezen, maar ook door onderzoek.” (Delfos, M.F., 2020)

” In 1904 kreeg hij de opdracht van de regering om een test te maken om de zwakke van de niet-zwakke leerlingen te kunnen onderscheiden”. (Delfos, M.F., 2020).

” Dat Alfred Binet intelligentie goed onderzocht had en een goede test kon maken die zwakke leerlingen kon ontdekken, werd duidelijk toen de beoordeling van de leerkracht van wat deze zag bij de leerling overeenkwam met de test van Binet” (Delfos, M.F., 2020).

Men was hiervan zo onder de indruk dat men vergat wat Binet nadrukkelijk zei: ‘wat men ziet, vertelt niet wat de oorzaak ervan is en geeft niet aan of het in de aanleg zit.’ (Delfos, M.F., 2020)

De test meet niet intelligentie, maar het intelligentie
gedrag van iemand in die omstandigheden en op dat moment. (Delfos, M.F., 2020)

Intelligentie testen zijn geen hoogbegaafdheid testen

Na de test moeten leerkrachten en psychologen de oorzaken gaan onderzoeken en aansluitende begeleiding geven. (Delfos, M.F., 2020)

In feite geeft Alfred Binet hier het startschot
voor adaptief, passend en speciaal onderwijs …
aldus Martine Delfos (Delfos, M.F., 2020).

Henry Goddard nam de test van Alfred Binet mee
naar Amerika en vertaalde hem. De waarschuwing dat de test een momentopname was en geen intelligentie meet werd genegeerd, en zo werd binnen de kortste keren aan de test gekoppeld dat het een test voor intelligentie was. (Delfos, M.F., 2020)

Er kwam een naam bij (intelligentietest)
en de score werd een mentale leeftijd genoemd.
Vervolgens werd deze score gedeeld door de werkelijke leeftijd, waardoor een rekenkundige breuk ontstond die weer werd gladgestreken door de breuk met 100 te vermenigvuldigen. (Delfos, M.F., 2020)

Dit alles resulteerde in een intelligentietest met
een IQ, bij een test die op zoek was naar zwakke plekken.” (Delfos, M.F., 2020)

Referenties

Delfos, M.F. (2020). Het IQ en de intelligentie. De illusie van meten. Amsterdam: Uitgeverij SWP: Publicatie in Sozio 3 september 2020| p. 30 – 33

Heller, K.A., Mönks, F.J., Sternberg, R.J., & Subotnik,
R.F. (2000). International Handbook of giftedness and talent (2nd edition). Oxford: Elsevier Science

Mönks, F.J., & Ypenburg, I.H. (1993). Hoogbegaafde
kinderen thuis en op school. Assen, Dekker en van de Vegt, 1993.

Intelligentie testen zijn absoluut geen hoogbegaafdheid testen. Intelligentie is IQ en dat is wat anders dan hoogbegaafd.

Link naar de video: