Vrienden zijn van belang, maar spelen een ondergeschikte rol als het gaat om hoogbegaafdheid.
Vrienden veroorzaken geen school uitval of Drop-Out.
De slechte binding met school drijft kinderen in handen van vrienden met dezelfde ervaring.
Hoogbegaafden hebben over het algemeen ook niet veel vrienden. Dat wijst niet op een gebrek aan sociaal vermogen, maar op een bewuste keuze van vrienden.
Prestaties van een leerling in het basisonderwijs wordt in belangrijke mate beïnvloed door contextfactoren zoals school, vrienden en gezin (Mönks & Ypenburg, 1993).
Vrienden en socialisatie
De ‘primary socialization theory’ geeft aan dat als de binding met school slecht is, de adolescent een verhoogd risico heeft op het worden van drop-out en vervolgens de relatie met vrienden sterker wordt (Aloise-Young & Chavez, 2002).
Echter problemen nemen voor een adolescent in een groep alleen maar toe, als er sprake is van gedragsproblemen (i.e. zoals ODD of CD) (Farmer, Estell, Leung, Trott, Bishop, & Cairns, 2003).
Vrienden en Gedragsproblemen (ODD en CD)
Adolescenten met gedragsproblemen blijken over het algemeen een problematische relatie met
leeftijdgenoten te hebben (Carr, 1999).
Onderzoek toont aan dat vrienden geen probleemgedrag veroorzaken.
Uit longitudinaal onderzoek gedaan onder 177 kinderen van diverse intelligentie niveaus, welke zijn gevolgd vanaf hun geboorte tot hun 19e jaar, toonde aan dat gedragsproblemen een indicator zijn voor school uitval of drop-out (Jimmerson, Egeland, Sroufe, & Carlson, 2000).
Vrienden in Gedrags Theorie
Gedragsproblemen zijn volgens de arousal theory genetisch bepaald en kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een lagere prikkelbaarheid of hoogsensitiviteit (Carr, 1999).
Tevens kan volgens de social information-processing theory het probleemgedrag bestaan uit het projecteren, in sociale situaties, van vijandige intenties op anderen (Carr, 1999).
Daarnaast blijken personen met gedragsproblemen minder goed in staat te zijn zich te verplaatsen in het perspectief van de ander en tamelijk egocentrisch te zijn ingesteld, omdat personen met gedragsproblemen zichzelf beter in staat achten dan anderen om een oplossing voor een probleem te vinden (Verhulst & Verheij, 2003).
Vrienden gedurende de Basisschool
Door gedragsproblemen kan een persoon uiteindelijk
sneller worden afgewezen bij leeftijdsgenoten en zo
geïsoleerd raken van hun ‘normale’ leeftijdsgroep (Frick, 1994).
Personen die gekenmerkt worden als geïsoleerd van een peergroup, blijken eveneens een grotere kans te hebben op school uitval of drop-out (Farmer et al., 2003).
Met name de vriendschapsrelaties gedurende de basisschool periode blijken voor een belangrijk deel het worden van drop-out op latere leeftijd te bepalen
(Jimmerson et al., 2000).
De neerwaardse spiraal van School uitval of Drop-Out
Onderzoek in het verleden heeft aan het licht gebracht dat er samenhang is tussen vrienden en school uitval of drop-out, iets waarvan men in het verleden vooral dacht dat dit kwam door afwijzing binnen de peer group (Sherif & Sherriff, 1964; Kaplan, Peck & Kaplan, 1997).
Drop-outs blijken meer vrienden te hebben die zelf ook drop-out zijn (Ellenbogen & Chamberland , 1997).
Maar opvallend is dat deze band alleen het gedrag versterkt, dat contraproductief is voor een goede schoolprestatie (Aloise-Young & Chavez, 2002).
Het is dus niet de vriend die het gedrag veroorzaakt, maar personen met een bepaald gedrag zoeken vrienden met identiek gedrag. Dat voelt veilig.
Waarbij moet worden aangegeven dat het niet zozeer de schoolprestaties als zodanig is die zorgt voor de school uitval of het worden van drop-out (Walters & Bowen, 1997), maar dat het de motivatie voor school is die aan lage school prestaties vooraf is gegaan.
Personen die behoren tot een groep vrienden die kans lopen op school uitval of drop-out, lopen over het algemeen vaker kans afgewezen door overige klasgenoten, wat kan leiden tot een gebrekkige
integratie in het sociale netwerk van de klas en resulteren in een lage motivatie voor school (Ellenbogen et al. 1997).
Sociale Omgeving
Sociale relaties in een klas die veelal bepaald worden door de sociale relaties of vrienden buiten de klas en ontstaan door de sociale omgeving waarin de adolescent opgroeid (Aluede & Ikechukwu, 2003).
Zo zal een persoon die leeft in een armere sociale context, diens kennis en kunde verbergen om te voorkomen niet te worden geaccepteerd binnen die context (Tenenbaum et al., 2007).
De groep vrienden zal dan ook een weerspeigeling zijn van dat gedrag van die persoon. Als in die groep wegloopgedrag aan de orde is (Carr, 1999), kan de persoon op achter raken met bijvoorbeeld schoolwerk, wat de kans op school uitval of drop-out zal verhogen (Bhanpuri & Reynolds, 2003).
Uit een onderzoek gedaan tussen 1990 – 2000 onder leerlingen in de USA, blijkt dat spijbelen het risico op school uitval of drop-out significant verhoogd (Bhanpuri & Reynolds, 2003).
Sociale of Gedrags Problemen
Van Agressief Gedrag naar ODD naar CD
Sociale problemen is een verzamelnaam en bevat een rangorde in de mate waarin het ernstig is. Men onderscheidt de gedragsstoornis in engere zin (of ‘conduct disorder’ = CD), het oppositioneel opstandig gedrag (of ODD) en Agressief Gedrag. Drie stadia die opeenvolgend zijn.
Agressief gedrag is de eerste verschijningvorm en primair te duiden als een uiting van welbevinden. Nadrukkelijk is het geen neurologische of DSM Geestesstoornis, maar een gedragsprobleem als opmaak naar ODD en uiteindelijk CD.
Hoogbegaafden kunnen bijvoorbeeld irritatie ervaren doordat school geen uitdagingen te bieden heeft. Die irritatie kan internaliseren tot een een groot onbehagen. Dat uit zich dan in een zichtbare vorm wezenlijke agressie. Dan is er niets mis met het kind.
Oppositioneel Gedrag en Gedragsstoornis
Agressief gedrag negeren of goed praten is onverstandig, omdat dit gedrag zich kan ontwikkelen tot Oppositioneel Opstandig
Gedrag (ODD) of een Gedragstoonis (CD).
Gedragsproblemen beginnen klein en kunnen dusdanig internaliseren dat het een neurologische stoornis wordt.
Hoogbegaafdheid en probleemgedrag
Doordat ODD en CD soms samen met Hoogbegaafdheid in een diagnose rapport staan, is aan te nemen dat het gedragsproblemen betreft.
a) Oppositioneel Opstandig gedrag
(Oppositional Defiant Disorder of ODD)
is een patroon met negativistisch, vijandig
en openlijk ongehoorzaam gedrag.
b) Gedragsstoornis (Conduct Disorder of CD)
is een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon
waarbij grondrechten van anderen of belangrijke bij
de leeftijd horende sociale normen of regels worden
overtreden.
Early Starters en Late Starters
In sommige gevallen is CD te omschrijven als een
verergerde vorm van ODD. Kinderen met ODD hebben
slechtere sociale vaardigheden en lijken het beter
te doen op school dan kinderen met CD.
Early starters ontwikkelen al vroeg een CD en vertonen typisch gedrag als agressie, vernieling en een gebrekkig contact met leeftijdsgenoten.
Late starters ontwikkelen op latere leeftijd een CD en
moeten in hun sociale context bezien worden, omdat hier sprake is van personen die gedrag vertonen om bij een groep te horen zoals ernstig schoolverzuim of
regelmatig weglopen.
Het kenmerkende van CD is dat het kind een duidelijk gebrek heeft aan respect voor de rechten en gevoelens van anderen.
Ontwikkelingsperspectief
Ontwikkelingsperspectief voor kinderen met het type
beginnend in de kinderleeftijd, zgn “Early Starters”:
5 – 7 jaar: Begint als oppositioneel-opstandige
gedragsstoornis (ODD).
8 – 10 jaar: Kan een antisociale gedragsstoornis
worden of blijft een ODD.
Men denkt dat de oorzaak van CD een combinatie is van genetische factoren en omgevingsfactoren. Kinderen met CD hebben een genetische kwetsbaarheid naar deze stoornis, maar het is nog onduidelijk hoe precies.
Wanneer die kwetsbaarheid met verhoogde risico milieufactoren is gecombineerd, zoals armoede, ouderlijke verwaarlozing, echtelijke onenigheid, ouderlijke ziekte, ouderlijke alcoholisme en hebben van een ouder met antisociale persoonlijkheid stoornis, neemt de kans op ontwikkeling van een CD toe.
Samenhang of Comorbiditeit met ADHD aandachtstekort-/hyperactiviteitsstoornis,
een leesstoornis of leesachterstand en een taalstoornis.
Rol van een (Kinder) Psycholoog
De DSM stoornissen zoals genoemd op deze pagina worden in veel gevallen te snel op een kind gedrukt.
Bij hoogbegaafden is veelal sprake van gedraging in een omgeving en niet van een verstoring in het brein.
Als het kind duidelijk geen vorm van schuldgevoel en
wroeging heeft wanneer het anderen ernstig kwetst,
dan kan er sprake zijn van een anti sociale
persoonlijkheidsstoornis.
Dit kan enkel door een (kinder) psycholoog worden
vastgesteld.
Referenties A tm H
Aloise-Young, P. & Chavez, E. L. (2002). Not all school
drop-outs are the same: Ethnic differences in the relation between reason for leaving school and adolescent substance use. Psychology in the Schools, 39, 539 – 547.
Allyn & Bacon; Frick, P.J. (1994). Family dysfunction and the disruptive behavior disorders. A review of recent empirical findings. Advances in Clinical Child Psychology, 16, p 203-22
Aluede, O. & Ikechukwu, B. N. (2003). Analysis of the Variables that Predispose Adolescents to drop-out of Schools. Journal for the Advancement of Counselling, 25, 181 – 192.
Bhanpuri, H. & Reynolds, G. M. (2003). Understanding and addressing the Issue of the High School drop-out Age. Learning Point Associates, 1 – 24.
Carr, A. (1999). The handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology: A Contextual Approach. New York: Brunner-Routledge Taylor & Francis Group, 315 – 367.
DSM-IV-TR;
Ellenbogen, S., & Chamberland, C. (1997). The peer relations of dropouts: a comparative study of at-risk and not at-risk youths. Journal of Adolescence, 20, 355 – 367.
Farmer, T.W., Estell, D.B., Leung, M.C., Trott, H., Bishop, J., & Cairns, B.D. (2003). Individual characteristics, early adolescent peer affiliations, and school drop-out: an examination of aggressive and popular types. Journal of School Psychology, 41, 217 – 232.
Frick, P.J. (1994). Family dysfunction and the disruptive behaviour disorders. A review of recent empirical findings. Advances in Clinical Child Psychology, 16, 203 – 222
Referenties I t/m Z
Jimmerson, S., Egeland, B., Sroufe, L.A., & Carlson, B.
(2000). A Prospective Longitudinal Study of High School drop-outs Examining Multiple Predictors Across Development. Journal of School Psychology, 38, 525 – 549.
Kaplan, D.S., Peck, B.M., & Kaplan, H.B. (1997). Decomposing the academic failure dropout relationship: A longitudinal analysis. The Journal of Educational Research, 90, 331 – 343
Sanders, M. R., & Dadds, M. R. (1993). Behavioural family intervention. Needham Heights, MA:
Sherif, M., & Sheriff, C.W. (1964). A study of sdolescent groups. New York: Harper and Row.
Tenenbaum, H.R., Porche, M.V., Snow, C.E., Tabors, P., & Ross, S. (2007). Maternal and child predictors of low-income children’s educational attainment. Journal of Applied Developmental Psychology, 28, 227 – 238
Verhulst, F.C., & Verheij, F. (2003). Kinder- en jeugdpsychiatrie: onderzoek en diagnostiek. Assen: Koninklijke Van Gorcum, 380 – 392.
Vries, H. de (1996). Intelligente kinderen. Een handleiding voor opvoeders. Antwerpen: Bosch & Keuning.
Walters, K.,& Bowen, G.L. (1997). Peer Group Acceptance an Academic Performance Among Adolescents Participating in a Dropout Prevention Program. Child an Adolescent Social Work Journal, 14, 413 – 426
Link naar de video: